Torenwachter
Het visserslatijn van mijn vader werd in ons gezin 'altijd'
als absolute waarheid aanvaard. Tenminste dat denk ik want
echt veel commentaar op zijn verhalen heb ik nooit gehoord.
Het volgende verhaal heeft het bij mij altijd goed gedaan.
Ik ging vanmorgen vissen in de Dommel ergens in de buurt van
'Het bos van De Gruyter' Mooi weer, lekker op mijn gemak naar
het water gefietst en daarna een mooi plekje
uitgezocht waar ik lekker rustig kon vissen en
daarbij genieten van de mij omringende natuur. De Dommel
wordt de laatste tijd steeds vuiler dat is erg jammer want
het is een schitterend viswatertje. Om niet iedere keer
gestoord te worden door voorbijgangers die willen weten of
'ze wel bijten' of die me vertellen dat ik het niet goed
doe, dat ik 'dieper' moet vissen of 'lichter', was ik lekker
ver van de bewoonde wereld gaan zitten. Blijkbaar niet
ver genoeg want op een gegeven moment hoor ik achter me
blazen en hijgen en als ik me omdraai om te zien wie
of wat daar zo staat te blazen zie ik een ruiter te paard.
De man stijgt af en komt zeer zelfverzekerd met zijn paard
naar de waterkant. Zonder begroeting zonder me zelfs
ook maar aan te kijken zegt ie nogal bekakt: 'zeg visser, ga
jij eens even uit de weg want mijn paard moet hier drinken!'
Even was ik met stomheid geslagen maar niet lang. Wat een
stuk onbenul, wat een kwal.! Ik blijf dus zitten waar ik zit
en zeg: 'Laat je paard maar een eindje verderop drinken, ik
zit hier te vissen'. De man was blijkbaar niet gewend aan
enigerlei vorm van tegenspraak, want even bleef hij
stokstijf staan om mijn antwoord op zich te laten
inwerken. Toen kwam hij weer heel snel tot bewustzijn en nog bekakter en met veel nadruk zei hij:'zeg man,hoe durf je. Je
weet zeker niet wie ik ben. Ik heb een zeer
hoge functie!' Toen hij uitgebrald was had ik echt
zin om hem met paard en al de Dommel in te sodemieteren en
ik zei behoorlijk pissig: 'Man al ben je Torenwachter
ik zit hier en ik blijf hier zitten'. Dit was te veel voor
hem, ik zag hem nadenken, ik weet ook niet of hij m'n
antwoord eigenlijk wel begreep. Zuchtend, blazend en
mopperend beklom hij z’n paard en reed verder, nog niet
helemaal bekomen van de schok, dat iemand het gewaagd had
zo tegen hem te spreken. Ik heb nog lekker een hele tijd
rustig zitten vissen en af en toe moest ik lachen om
het antwoord dat ik die vent gegeven had. Hoge
functie….torenwachter….hoe kom ik er op?
Of je ging naar de kapper om je te laten scheren, of je moest het zelf doen
met een scheermes. Mijn opa, Jan, ging om de andere dag naar de
kapper om zich te laten scheren. Iedere dag naar de kapper was te duur.
Mijn vader scheerde zich zelf. Vaak deed hij dat ‘s avonds voor hij
naar bed ging want ‘s morgens moest hij erg vroeg op om
naar zijn werk te gaan en als hij zich dan ook nog eerst zou
moeten scheren moest hij wel erg vroeg z’n bed uit vond hij zelf
In de zomer
vond de
scheerceremonie plaats in de keuken voor de keukenspiegel. In de winter,
als het in de keuken veel te koud was, vond deze ceremonie plaats in de
huiskamer. Mijn vader kwam dan de kamer binnen met alle attributen.
Handdoek, bakje heet water
en zijn scheerkistje
In zijn interlockje ging hij aan tafel zitten, spreidde de handdoek voor
zich uit, opende het scheerkistje stak
een sigaret op en begon. In het scheerkistje lagen in de twee buitenste vakjes de scheermessen,
opgeborgen in kartonnen houdertjes. In het bovenste brede vak lagen een
stuk aluin en een scheerstaaf
die
was opgeborgen in een rode bakelieten houder. Daaronder lagen in twee
smalle vakjes de scheerkwast en een scheerriem. Hier bovenop lag een
langwerpige olie- of wetsteen. Aan de binnenkant van het deksel had hij
een scheerspiegeltje geplakt.
De scheerkwast werd in het hete water gedoopt en
vervolgens over de scheerstaaf gewreven en als ik me niet vergis wreef
hij met de scheerzeepstaaf ook nog over zijn wangen en kin. Dan begon
hij met de kwast zijn wangen en kin in te zepen. Dat inzepen had wel
even tijd nodig want de baardharen moesten zacht worden. Als hij vond dat
dit lang genoeg geduurd had zette hij de kwast weg en nam een van de
scheermessen uit de houder. Tussentijds deed hij dan een trekje aan zijn
sigaret en legde die op de rand van het kistje, dit was voor mijn moeder
aanleiding om iedere keer te zeggen: ‘ Toon, pak nou ‘ns een
asbak’. Het vlijmscherpe
mes werd opengeklapt en met geroutineerde bewegingen schraapte hij met
het staal de baardharen weg. Voorzichtig langs de oren en nog
voorzichtiger onder de neus, met de
wijsvinger van de linkerhand werd tijdens dit onderdeel van het
werk de neus omhooggeduwd. De verzamelde afgeschoren baardharen en
scheerzeep werden regelmatig afgeveegd aan een stuk papier. Meestal
moest dit scheren nog een tweede keer worden herhaald want na één keer
scheren waren de wangen nog niet echt glad. Nauwkeurig controleerde hij
dan in het spiegeltje of hij
misschien ergens iets vergeten was. Viel de controle positief uit dan
werden de restanten zeep afgeveegd met de handdoek en werden de wangen
geteisterd met het stuk aluin, dat prikte als ‘de sodemieter’
volgens mijn vader. Ik vroeg me af waarom hij het dan toch iedere keer
weer deed.
De boel werd schoongeveegd en weer netjes
opgeborgen in het kistje. Het scheermes moest zeer frequent worden
geslepen, ‘gewet’. De langwerpige wetsteen kwam dan tevoorschijn er
werd een klein beetje olie op gedaan en vervolgens werd het lemmet er
zeer nauwkeurig en langdurig op rondgedraaid en heen en weer geschoven.
De scherpte werd tussentijds gecontroleerd door er een
sigarettenvloeitje mee door te snijden.
Het ‘aanzetten’ van het mes was weer een andere
ceremonie die werd uitgevoerd vlak vóór het eigenlijke scheren. De
leren riem uit het kistje had hierbij een voorname functie. De riem werd
aan een kant vastgezet aan de deurklink, strak gehouden en vervolgens
werd het lemmet met lange op en neergaande bewegingen over het leer
bewogen. Het doel hiervan ontging me destijds volledig maar ik heb me
door mijn kapper laten vertellen dat hiermee de minuscule braampjes van
het staal werden geschuurd. Zou je deze bewerking achterwege laten dan
was de kans groot dat je de huid openhaalde. Ook dat gebeurde wel eens
en mijn vader kon dan behoorlijk
‘nondeju’
zeggen. De aluinstick moest er dan aan te pas komen om het bloeden te
stelpen.
Het scheerkistje is sinds enige tijd in mijn bezit.
Toen ik het opende en alle attributen één voor één in mijn handen
nam en zelfs de schroeivlekjes van de sigaret op het hout nog kon zien
kwamen bovenstaande beelden uit mijn vroege jeugd weer glashelder voor
me staan.
SPIT
Mijn vader had nogal eens last van zijn rug. Lage rugpijn. Spit in de
rug noemde men dat. Thuis blijven van zijn werk en zich ziek melden was
er niet bij. Gewoon doorwerken tot het echt niet meer ging en hij niet
meer rechtop kon staan. Voor het echter zover was probeerde hij door
‘speciale rugmassage’ de kwaal te verdrijven. Hij ging dan vlak
naast de tafel op zijn buik op de grond liggen en ik moest dan op
kousenvoetjes voorzichtig over zijn pijnlijke rug heen en weer dabberen
waarbij ik me vasthield aan de tafel. Toen ik te zwaar voor hem werd was
de tijd gekomen dat mijn jongere broertje het van mij overnam. Mijn vader lag tijdens
deze massage te steunen en kreunen van de pijn. Na verloop van een paar
minuten had hij echter veel baat bij deze intensieve voetmassage en na
beëindiging van de sessie kon hij weer aardig vooruit. Het hielp dus
echt.
Naaimachineolie
Brylcream, dat gebruikte mijn
vader normaal gesproken om in zijn haren te smeren. Als
het potje leeg was moest er natuurlijk een nieuw- worden aangeschaft
maar mijn vader was zuinig en stelde de aankoop van alwéér een nieuw
potje steeds uit. Als hij zijn haar gewassen had bleef dat niet goed
zitten en moest er toch iets worden opgesmeerd. Hij gebruikte dan, bij
gebrek aan beter, een beetje slaolie. Zijn haar kreeg dan een gelige
gloed en wij zagen natuurlijk onmiddellijk dat hij weer eens een
verkeerd soort zuinigheid hanteerde ‘Heb je weer naaimachineolie op
je haar gesmeerd?’ zei
mijn broer dan. Mijn vader ontkende natuurlijk in alle toonaarden dat het
naaimachineolie was. Pas enkele dagen geleden hoorde ik van mijn broer dat hij
echt in de veronderstelling verkeerde dat het ook werkelijk
naaimachineolie was en geen slaolie. Ik heb hem nog maar eens duidelijk
gezegd dat hij hiermee echt fout zat maar of hij het ook geloofde, ik
weet het niet zeker.
30-11-02
Snuisterijen.
Mijn vader sympathiseerde min of meer met de P.V.D.A.. Hij had o.a.
veel waardering voor Klaas Voskuil de hoofdredacteur van Het Vrije Volk
die grote bekendheid kreeg met zijn radiopraatjes. Van 1946 tot 1966 gaf
hij op zaterdagavond om kwart over negen op de VARA radio zijn
Socialistisch Commentaar. Hij had een goede radiostem en hij praatte met
zijn luisteraars alsof hij bij enkelen van hen in de huiskamer zat. Vaak
als een vader met de socialistische vinger belerend omhoog. In ieder
geval waren het geen hoogdravende redevoeringen maar zijn betogen waren
aansprekende beschouwingen vol aardige details.
Zijn ‘Commentaar’ werd voorafgegaan door
de ‘Socialistenmars’ die met veel overgave werd gezongen door
een koor čn door ons in de
huiskamer. Er was bij dat zingen echter één probleem. We konden de
tekst niet goed verstaan en zongen mee wat we dachten te horen en dat
ging ongeveer als volgt.
Oh socialisten snuisterijen
Het grote vaandel volgen wij
Voor geld de arbeid te bevrijen
Verlossing uit de slavernij
Ta,ta,ta enz
.
Regelmatig probeerden we door extra goed te luisteren te achterhalen
wat er nou toch echt gezongen werd, ik heb het echter nooit
verstaan. We begrepen helemaal niets van die ‘snuisterijen’
We begrepen natuurlijk wel dat er iets geheel anders werd
gezongen, maar wŕt?
Pas vele jaren later kreeg ik de juiste tekst van het lied onder ogen
en toen kwam bovenstaande gebeurtenis terug in mijn herinnering. Het
gedachtegoed, van de echte socialisten uit de
vorige eeuw, had toen onder de 'kapitalist' Wim Kok en de
'pseudo VVDer' Wouter Bos al grotendeels afgedaan.
Socialistenmars
Op socialisten sluit de rijen Het rode vaandel volgen wij Het geldt de arbeid te bevrijden Verlossing uit de slavernij All’aards geluk, all’ zonnenpracht All’ geesteslicht, all’ wetensmacht Zij aan het zwoegend volk gegeven Dat is het doel waarnaar wij streven. Dat is ons heilig ideaal Dat is ons heilig ideaal Aan U, o volk, de zegepraal! Aan U, o volk, de zegepraal!
Ceel Pulles
Ik heb geen idee wie Ceel
Pulles was maar het moet iemand geweest zijn die zijn hond niet goed
behandelde. Volgens mijn vader was ik af en toe precies die bewuste
hond. Waarom? In mijn zeer jonge jaren, ik denk dat ik zes of zeven jaar
oud was zaten mijn tranen zeer dicht aan de oppervlakte. Bij het minste
of geringste ‘onrecht’ mij aangedaan barste ik in huilen uit.
Tenminste zo werd mij verteld. Mijn vader zei dan: ‘onze Kees is net
de hond van Ceel Pulles, hij jankt al vűr det ie geslage wordt’.
Mijn zussen, Sjan en Bep kenden deze zwakheid van mij maar al te
goed. Als het huilen mij weer eens nader stond dan het lachen waren zij
er als de kippen bij om de tranenvloed te laten losbarsten. Met het
hoofd knikkend en wijzend op mij riepen ze dan: ‘Kčk, kčk, hij jankt
bekant, kčk mar noar z’n lip! Succes verzekerd. Ik begon natuurlijk
te huilen en niet zo zuinig ook maar tegelijk werd ik ook woest op m'n
zussen en stormde op hen af om ze te vermoorden. Zover lieten ze het
niet komen, ze wisten van te voren wat er ging komen en hun vluchtweg
was al uitgestippeld. Ze waren al weg vóór ik in beweging kwam. Als de
hond van Ceel Pulles in de buurt was geweest had ik die een doodschop
gegeven.
Als mijn vader, op zaterdagavond of zondag een sigaar
opstak, dan was hij voor mij een čchte vader. Dan straalde hij rust
uit, gezag en wijsheid. In alle rust las hij dan z’n krant of zat hij
in z’n ‘ ieziesjair’ (easy-chair) naar de radio te luisteren. Het
was niet verstandig hem dan te storen. Deed je dat toch, dan was het
alsof hij abrupt uit een soort trance ontwaakte. Hij kon dan geërgerd
reageren; ‘laat me nou eens even rustig m'n krant lezen, zit nou
niet te zeuren, ga iets nuttigs doen’.
Vooral dat ‘iets nuttigs doen’ was een slogan
die ik iets te vaak hoorde. De krant lezen! was dat iets nuttigs?
Sigaren roken! was dat iets nuttigs? Ja, sigaren roken leek me wel een
nuttige bezigheid en dus jatte ik op een kwaaie dag een sigaar uit
zijn doos en rookte die, veel te snel op, in de schuur.
Misselijk, ziek, doodziek en kotsen was het onnutte gevolg. Na de
ontdekking van het ontbreken van ččn sigaar was ik nogmaals ‘de
sigaar’. Ik moest de rookwaar betalen en kreeg een week geen zakgeld.
Mijn vader kon zich geen echt goeie sigaren
permitteren. Die waren te duur . Hij was aan-gewezen op
‘aanbiedingen’ en ‘goeie adviezen’ van Thijs Schraven die een
sigarenwinkel had op het Hinthamereinde en die ik persoonlijk nooit
gezien heb zonder sigaar in z’n mond. Nou gebeurde het wel eens dat
een bepaalde ‘aanbieding’ niet voldeed aan de hoog gestelde
verwachting van mijn vader.
Rustig gezeten in de easy-chair nam hij een sigaar
uit de nieuwe volle doos, hield die bij z’n oor en liet hem
voorzichtig tussen duim en wijsvinger rollend, knisperen. Vervolgens
stak hij hem voorzichtig aan en liet de rook na een eerste bedachtzame
trek onder zijn neus kringelen. Je kon dan meteen zien of het een goeie
sigaar was die hij voor z’n ‘dure geld’ gekocht had.
Soms betrok zijn gezicht, haalde hij z’n neus op,
bekeek de sigaar laatdunkend en zei; ‘het is een kulsigaar’. Maar
kulsigaar of niet hij rookte ze toch maar allemaal op. Achteraf denk ik
dat hij wilde zeggen
‘kut-sigaar’ maar dergelijke woorden hardop uitspreken was toen nog
echt helemaal taboe. Dus bleef het maar bij ‘kul’ Voor hem was dit
synoniem met ‘volkomen
waardeloos’ Echt genieten van zo’n sigaar kon hij natuurlijk niet en
het gebeurde dan ook dat dergelijke sigaren werden opgerookt in de
buitenlucht, tijdens het wandelen of bij het vissen. Dan mocht ik hem
best ‘lastigvallen’ met allerlei zaken, dan was hij niet in trance
en hoefde ik ook niet iets nuttigs te gaan doen. Van
mij mocht Thijs Schraven hem vaker ‘kul’ sigaren verkopen.
De
Knijpkat
Op een gegeven moment, het zal in 1942 0f ’43 geweest zijn, werd
door de Duitse bezetter een verordening uitgevaardigd, dat alle woningen
en gebouwen verduisterd moesten worden. Ook de schaarse
straatverlichting mocht niet meer worden ontstoken. Hierdoor was het
’s-Avonds en 's Nachts stikdonker op straat. De bezetter probeerde
hiermee te voorkomen dat geallieerde bommenwerpers hun doel zouden
kunnen vinden. Mijn vader was echter de gelukkige bezitter van een
‘knijpkat’. Hij werkte in die tijd als magazijnmeester bij Philips
in Eindhoven. Philips produceerde toen, min of meer gedwongen, voor de Duitse oorlogsindustrie.
In plaats van roestvrij stalen schroeven en bouten die bestemd waren voor Duitse
duikboten leverde mijn vader voor een deel afgekeurd materiaal, voor
zover dit bij globale controle niet aan het licht kwam. Verder was hij
de gehele dag druk met het heen en weer lopen met veel
‘belangrijke’ papieren en had hij ‘geen tijd’ om ook maar iets
anders te doen. Dit sabotage werk is, gelukkig voor hem, nooit
ontdekt. Het gebeurde ook nog wel eens een keer dat de trein waarmee hij
iedere dag heen en weer moest reizen, beschoten werd door geallieerde
gevechtsvliegtuigen. Iedereen moest dan zo snel mogelijk de trein uit om
dekking te zoeken. Wanneer de trein na de beschieting niet meer in staat
was verder te rijden moesten de reizigers maar zien dat ze te voet thuis
kwamen. Ook mijn vader moest om die reden wel eens uren lang langs de
spoorrails naar huis lopen. Bij Philips had mijn vader de beruchte
‘knijpkat’ gekregen, een grijsgroene, oorlogskleurige vrij zware
handdynamo die veel herrie maakte en weinig licht gaf, je kreeg er
krampen van in je duim. Die dingen werden toen gemaakt door Joodse
krijgsgevangenen in kamp Vught. Op een zeer donkere, koude winteravond liepen
mijn vader, moeder en ik naar terug naar ons huis. Geen
straatverlichting en verduisterde ramen We waren op bezoek
geweest bij Opa en Opoe de ouders van mijn moeder die, recht tegenover
ons, aan de andere kant van het plein woonden. Ik mocht de knijpkat
bedienen om bij te lichten. Halverwege het plein schoot het ding uit
Mn hand en kletterde tegen de stenen. Mijn vader onderdrukte een
vloek, daar ging zijn kostbare lichtbron. Even later waren we in het
stikdonker met handen en voeten aan het zoeken naar de verloren
knijpkat. Tijdens het zoeken hoorde ik mijn moeder af en toe giechelend
zeggen: ‘nee niet doen Toon, hou nou op, doe nou niet, he Toon schei
nou uit’ Even later schopte ik puur toevallig tegen de knijpkat. Ik
heb hem, ik heb hem gevonden, zei ik. Geef maar gauw hier zei mijn vader
en even later jankte de kat weer en konden we weer wat zien. Ik zag dat
mijn vader en moeder dicht tegen elkaar liepen met de armen om elkaar
heen geslagen. Even later waren we thuis. Pas jaren later begreep ik
wat de uitdrukking betekende; ‘De kat in het donker knijpen’.
Keukenbrand
Mijn vader had als hobby; sportvissen. Mijn moeder had een uitgesproken
hekel aan deze hobby van mijn vader. Niet zozeer aan de sport zelf maar
aan de gevolgen hiervan, de meegebrachte vissen, die bezorgde haar
telkens een slecht humeur. Mijn vader maakte zijn vangst meestal zelf wel
schoon maar hij deed dit met veel geweld, de schubben lagen overal in de
keuken verspreid en mijn moeder moest die keuken weer schoonmaken. Ook
het bakken of koken van de vis was een taak van mijn moeder en ook daar
had zij een geweldige hekel aan. Vooral de stank van gebakken vis die
een paar dagen lang in huis bleef hangen en de vetspatten tegen de
geverfde achterwand bij het fornuis, die niet meer weg te poetsen waren
vervulde haar met een zekere weerzin. Op een keer dat er weer vis
gebakken moest worden had ze een oplossing bedacht tegen het
spatprobleem. De wand achter het fornuis had ze bespannen met kranten.
Vieze bespatte kranten kon ze zo weggooien. Met aanmerkelijk minder
tegenzin dan anders ging ze aan de slag. Wij zaten in de huiskamer aan
de gedekte tafel te wachten op de lekker gebakken visjes. Plotseling
hoorde wij ons moeder roepen; Toon, kom vlug, brand, brand! Wij met z’n
allen op een holletje naar de keuken. De kranten achter het fornuis
hadden vlam gevat en brandden fel. Gelukkig waren ze zo uitgebrand en
hier bleef het ook bij. De muur was zwartgeblakerd, het houtwerk van de
schouw wat verschroeid en de pan met gebakken vis was totaal bedorven
omdat de verbrande kranten voor een groot deel in de pan waren
gedwarreld. Geen gebakken vis dus deze keer. Mijn vader heeft nog heel
lang hierna zijn gevangen vissen moeten uitdelen aan vrienden en
kennissen en buren. Omdat deze mensen het ‘brandverhaal’ inmiddels wel
kenden brachten zij regelmatig een paar gebakken visjes voor ons vader
want hij was dol op gebakken eigen gevangen verse vis. Ons moeder had
hier geen enkel probleem mee. Alles was beter dan dat zij zelf weer
moest bakken.
Snert
Ik heb nog de tijd meegemaakt dat er arme
mensen aan de deur kwamen bedelen om wat geld of wat eten. Schooiers
noemden we deze mensen en over het algemeen genomen werd er met
minachting op neergekeken. Als ze door de politie werden betrapt,
werd er hard tegen hen opgetreden.
Op een koude
winterdag, het moet een Zaterdag geweest zijn want mijn vader was
thuis en we aten ‘snert’ ook wel erwtensoep genoemd en snert eten
was bij ons in de winter een Zaterdagsritueel. De tafel stond gedekt
en mijn vader en mijn zussen zaten al te wachten op dit
overheerlijke gerecht. Ik verafschuwde deze soep die naar mijn idee
vol zat met vieze vetklieders en varkenspoten met haren.. Vooral
mijn vader was een groot liefhebber van deze snert. Er werd gebeld.
Mijn moeder riep vanuit de keuken: ‘Toon doe jij even open want ik
ben met de soep bezig’ Mijn vader staat op en gaat open doen. Staan
er twee mannen voor de deur, schooiers, geen twijfel mogelijk. Niet
om aan te zien. Vuil, ongeschoren, kapotte kleren en huiverend van
de kou ’Meneer hebt U misschien een paar boterhammen voor ons?’ Even
stilte, mijn vader bekijkt de beide mannen en zegt dan: ‘lusten
jullie ook snert?’ De grauwe gezichten lichten op. Even later zitten
beide mannen bij ons aan tafel en ze genieten hoorbaar en zichtbaar.
Een tweede bord snert gaat er ook nog gemakkelijk en met veel smaak
in. Ik vind dat prachtig want hoe eerder die ‘soeptroep’ op is hoe
liever ik het heb en hoe minder ik ervan hoef te eten. De grote pan
wordt helemaal leeggeschraapt. De mannen geven mijn vader en moeder
een hand, bedanken hen duizend maal en gaan vrolijk en gesterkt de
deur uit.
WIEL
|