wielweb

gedichtsels

hersenspinsels

ramprijmsels

verhalen

 

foto's

kunst en vliegwerk

stad Den Bosch

anderen

verhalen

 

Torenwachter

Het visserslatijn van mijn vader werd in ons gezin 'altijd' als absolute waarheid aanvaard. Tenminste dat denk ik want echt veel commentaar op zijn verhalen heb ik nooit gehoord. Het volgende verhaal heeft het bij mij altijd goed gedaan. 

Ik ging vanmorgen vissen in de Dommel ergens in de buurt van 'Het bos van De Gruyter' Mooi weer, lekker op mijn gemak naar het water gefietst en  daarna een mooi plekje uitgezocht waar ik lekker  rustig kon vissen en  daarbij genieten van de mij omringende natuur. De Dommel wordt de laatste tijd steeds vuiler dat is erg jammer want het is een schitterend viswatertje. Om niet iedere keer gestoord te worden door voorbijgangers die willen weten of 'ze wel bijten' of die me vertellen dat ik het niet goed doe, dat ik 'dieper' moet vissen of 'lichter', was ik lekker ver van de bewoonde wereld  gaan zitten. Blijkbaar niet ver genoeg want op een gegeven moment hoor ik achter me blazen en hijgen en als ik  me omdraai om te zien wie of wat daar zo staat te blazen zie ik een ruiter te paard. De man stijgt af en komt zeer zelfverzekerd met zijn paard naar de waterkant. Zonder  begroeting zonder me zelfs ook maar aan te kijken zegt ie nogal bekakt: 'zeg visser, ga jij eens even uit de weg want mijn paard moet hier drinken!' Even was ik met stomheid geslagen maar niet lang. Wat een stuk onbenul, wat een kwal.! Ik blijf dus zitten waar ik zit en zeg: 'Laat je paard maar een eindje verderop drinken, ik zit hier te vissen'. De man was blijkbaar niet gewend aan  enigerlei vorm van tegenspraak, want even bleef hij stokstijf staan om mijn antwoord  op zich te laten inwerken. Toen kwam hij weer heel snel tot bewustzijn en nog bekakter en met veel nadruk zei hij:'zeg man,hoe durf je. Je weet zeker niet wie ik ben. Ik heb een zeer hoge functie!' Toen hij uitgebrald was had ik echt zin om hem met paard en al de Dommel in te sodemieteren en ik zei behoorlijk pissig: 'Man al ben je Torenwachter ik zit hier en ik blijf hier zitten'. Dit was te veel voor hem, ik zag hem nadenken, ik weet ook niet of hij m'n antwoord eigenlijk wel begreep. Zuchtend, blazend en mopperend beklom hij z’n paard en reed verder, nog niet helemaal bekomen van de schok, dat iemand het gewaagd had  zo tegen hem te spreken. Ik heb nog lekker een hele tijd rustig zitten vissen en af en toe moest ik lachen om  het antwoord dat ik die vent gegeven had. Hoge functie….torenwachter….hoe kom ik er op?

 

 Scheren                       

Of je ging naar de kapper om je te laten scheren, of je moest het zelf doen met een scheermes. Mijn opa, Jan,  ging om de andere dag naar de kapper om zich te laten scheren. Iedere dag naar de kapper was te duur. Mijn vader scheerde zich zelf. Vaak deed hij dat
‘s avonds voor hij naar bed ging want ‘s morgens moest hij erg vroeg op om  naar zijn werk te gaan en als hij zich dan ook nog eerst zou moeten scheren moest hij wel erg vroeg z’n bed uit vond hij zelf
In de zomer  vond de scheerceremonie plaats in de keuken voor de keukenspiegel. In de winter, als het in de keuken veel te koud was, vond deze ceremonie plaats in de huiskamer. Mijn vader kwam dan de kamer binnen met alle attributen. Handdoek, bakje  heet water en zijn scheerkistje
In zijn interlockje ging hij aan tafel zitten, spreidde de handdoek voor zich uit, opende het scheerkistje stak een sigaret op en begon.
In het scheerkistje lagen in de twee buitenste vakjes de scheermessen, opgeborgen in kartonnen houdertjes. In het bovenste brede vak lagen een stuk aluin en een scheerstaaf  die was opgeborgen in een rode bakelieten houder. Daaronder lagen in twee smalle vakjes de scheerkwast en een scheerriem. Hier bovenop lag een langwerpige olie- of wetsteen. Aan de binnenkant van het deksel had hij een scheerspiegeltje geplakt.

De scheerkwast werd in het hete water gedoopt en vervolgens over de scheerstaaf gewreven en als ik me niet vergis wreef hij met de scheerzeepstaaf ook nog over zijn wangen en kin. Dan begon hij met de kwast zijn wangen en kin in te zepen. Dat inzepen had wel even tijd nodig want de baardharen moesten zacht worden. Als hij vond dat dit lang genoeg geduurd had zette hij de kwast weg en nam een van de scheermessen uit de houder. Tussentijds deed hij dan een trekje aan zijn sigaret en legde die op de rand van het kistje, dit was voor mijn moeder aanleiding om iedere keer te zeggen: ‘ Toon, pak nou ‘ns een asbak’.  Het vlijmscherpe mes werd opengeklapt en met geroutineerde bewegingen schraapte hij met het staal de baardharen weg. Voorzichtig langs de oren en nog voorzichtiger onder de neus, met de  wijsvinger van de linkerhand werd tijdens dit onderdeel van het werk de neus omhooggeduwd. De verzamelde afgeschoren baardharen en scheerzeep werden regelmatig afgeveegd aan een stuk papier. Meestal moest dit scheren nog een tweede keer worden herhaald want na één keer scheren waren de wangen nog niet echt glad. Nauwkeurig controleerde hij dan in het spiegeltje of  hij misschien ergens iets vergeten was. Viel de controle positief uit dan werden de restanten zeep afgeveegd met de handdoek en werden de wangen geteisterd met het stuk aluin, dat prikte als ‘de sodemieter’ volgens mijn vader. Ik vroeg me af waarom hij het dan toch iedere keer weer deed.

De boel werd schoongeveegd en weer netjes opgeborgen in het kistje. Het scheermes moest zeer frequent worden geslepen, ‘gewet’. De langwerpige wetsteen kwam dan tevoorschijn er werd een klein beetje olie op gedaan en vervolgens werd het lemmet er zeer nauwkeurig en langdurig op rondgedraaid en heen en weer geschoven. De scherpte werd tussentijds gecontroleerd door er een sigarettenvloeitje mee door te snijden.

Het ‘aanzetten’ van het mes was weer een andere ceremonie die werd uitgevoerd vlak vóór het eigenlijke scheren. De leren riem uit het kistje had hierbij een voorname functie. De riem werd aan een kant vastgezet aan de deurklink, strak gehouden en vervolgens werd het lemmet met lange op en neergaande bewegingen over het leer bewogen. Het doel hiervan ontging me destijds volledig maar ik heb me door mijn kapper laten vertellen dat hiermee de minuscule braampjes van het staal werden geschuurd. Zou je deze bewerking achterwege laten dan was de kans groot dat je de huid openhaalde. Ook dat gebeurde wel eens en mijn vader kon dan behoorlijk  ‘nondeju’ zeggen. De aluinstick moest er dan aan te pas komen om het bloeden te stelpen.

Het scheerkistje is sinds enige tijd in mijn bezit. Toen ik het opende en alle attributen één voor één in mijn handen nam en zelfs de schroeivlekjes van de sigaret op het hout nog kon zien kwamen bovenstaande beelden uit mijn vroege jeugd weer glashelder voor me staan.
  

 

  SPIT                                  

Mijn vader had nogal eens last van zijn rug. Lage rugpijn. Spit in de rug noemde men dat. Thuis blijven van zijn werk en zich ziek melden was er niet bij. Gewoon doorwerken tot het echt niet meer ging en hij niet meer rechtop kon staan. Voor het echter zover was probeerde hij door ‘speciale rugmassage’ de kwaal te verdrijven. Hij ging dan vlak naast de tafel op zijn buik op de grond liggen en ik moest dan op kousenvoetjes voorzichtig over zijn pijnlijke rug heen en weer dabberen waarbij ik me vasthield aan de tafel. Toen ik te zwaar voor hem werd was de tijd gekomen dat mijn jongere broertje het van mij overnam. Mijn vader lag tijdens deze massage te steunen en kreunen van de pijn. Na verloop van een paar minuten had hij echter veel baat bij deze intensieve voetmassage en na beëindiging van de sessie kon hij weer aardig vooruit. Het hielp dus echt.

 

Naaimachineolie 

Brylcream, dat gebruikte mijn vader normaal gesproken om in zijn  haren te smeren. Als het potje leeg was moest er natuurlijk een nieuw- worden aangeschaft maar mijn vader was zuinig en stelde de aankoop van alwéér een nieuw potje steeds uit. Als hij zijn haar gewassen had bleef dat niet goed zitten en moest er toch iets worden opgesmeerd. Hij gebruikte dan, bij gebrek aan beter, een beetje slaolie. Zijn haar kreeg dan een gelige gloed en wij zagen natuurlijk onmiddellijk dat hij weer eens een verkeerd soort zuinigheid hanteerde ‘Heb je weer naaimachineolie op je haar gesmeerd?’  zei mijn broer dan. Mijn vader ontkende natuurlijk in alle toonaarden dat het naaimachineolie was. Pas enkele dagen geleden hoorde ik van mijn broer dat hij echt in de veronderstelling verkeerde dat het ook werkelijk naaimachineolie was en geen slaolie. Ik heb hem nog maar eens duidelijk gezegd dat hij hiermee echt fout zat maar of hij het ook geloofde, ik weet het niet zeker.  

30-11-02  

 

Snuisterijen.

Mijn vader sympathiseerde min of meer met de P.V.D.A.. Hij had o.a. veel waardering voor Klaas Voskuil de hoofdredacteur van Het Vrije Volk die grote bekendheid kreeg met zijn radiopraatjes. Van 1946 tot 1966 gaf hij op zaterdagavond om kwart over negen op de VARA radio zijn Socialistisch Commentaar. Hij had een goede radiostem en hij praatte met zijn luisteraars alsof hij bij enkelen van hen in de huiskamer zat. Vaak als een vader met de socialistische vinger belerend omhoog. In ieder geval waren het geen hoogdravende redevoeringen maar zijn betogen waren aansprekende beschouwingen vol aardige details.

Zijn ‘Commentaar’ werd voorafgegaan door  de ‘Socialistenmars’ die met veel overgave werd gezongen door een koor  čn door ons in de huiskamer. Er was bij dat zingen echter één probleem. We konden de tekst niet goed verstaan en zongen mee wat we dachten te horen en dat ging ongeveer als volgt.

Oh socialisten snuisterijen  
Het grote vaandel volgen wij  
Voor geld de arbeid te bevrijen  
Verlossing uit de slavernij  
Ta,ta,ta enz .  

Regelmatig probeerden we door extra goed te luisteren te achterhalen  wat er nou toch echt gezongen werd, ik heb het echter nooit verstaan. We begrepen helemaal niets van die ‘snuisterijen’  We begrepen natuurlijk wel dat er iets geheel anders werd gezongen, maar wŕt?

Pas vele jaren later kreeg ik de juiste tekst van het lied onder ogen en toen kwam bovenstaande gebeurtenis terug in mijn herinnering. Het gedachtegoed, van de echte socialisten uit  de vorige eeuw, had toen onder  de  'kapitalist' Wim Kok en de 'pseudo VVDer' Wouter Bos al grotendeels afgedaan.

Socialistenmars                     

Op socialisten sluit de rijen 
Het rode vaandel volgen wij 
Het geldt de arbeid te bevrijden 
Verlossing uit de slavernij 
All’aards geluk, all’ zonnenpracht
All’ geesteslicht, all’ wetensmacht 
Zij aan het zwoegend volk gegeven 
Dat is het doel waarnaar wij streven. 
 
Dat is ons heilig ideaal 
Dat is ons heilig ideaal 
Aan U, o volk, de zegepraal! 
Aan U, o volk, de zegepraal! 
   

Ceel Pulles  

Ik heb geen idee wie  Ceel Pulles was maar het moet iemand geweest zijn die zijn hond niet goed behandelde. Volgens mijn vader was ik af en toe precies die bewuste hond. Waarom? In mijn zeer jonge jaren, ik denk dat ik zes of zeven jaar oud was zaten mijn tranen zeer dicht aan de oppervlakte. Bij het minste of geringste ‘onrecht’ mij aangedaan barste ik in huilen uit. Tenminste zo werd mij verteld. Mijn vader zei dan: ‘onze Kees is net de hond van Ceel Pulles, hij jankt al vűr det ie geslage wordt’.

Mijn zussen, Sjan en Bep kenden deze zwakheid van mij maar al te goed. Als het huilen mij weer eens nader stond dan het lachen waren zij er als de kippen bij om de tranenvloed te laten losbarsten. Met het hoofd knikkend en wijzend op mij riepen ze dan: ‘Kčk, kčk, hij jankt bekant, kčk mar noar z’n lip! Succes verzekerd. Ik begon natuurlijk te huilen en niet zo zuinig ook maar tegelijk werd ik ook woest op m'n zussen en stormde op hen af om ze te vermoorden. Zover lieten ze het niet komen, ze wisten van te voren wat er ging komen en hun vluchtweg was al uitgestippeld. Ze waren al weg vóór ik in beweging kwam. Als de hond van Ceel Pulles in de buurt was geweest had ik die een doodschop gegeven.

 

Sigaar  

Als mijn vader, op zaterdagavond of zondag een sigaar opstak, dan was hij voor mij een čchte vader. Dan straalde hij rust uit, gezag en wijsheid. In alle rust las hij dan z’n krant of zat hij in z’n ‘ ieziesjair’ (easy-chair) naar de radio te luisteren. Het was niet verstandig hem dan te storen. Deed je dat toch, dan was het alsof hij abrupt uit een soort trance ontwaakte. Hij kon dan geërgerd reageren; ‘laat me nou eens even rustig m'n krant lezen, zit nou niet te zeuren, ga iets nuttigs doen’.

Vooral dat ‘iets nuttigs doen’ was een slogan die ik iets te vaak hoorde. De krant lezen! was dat iets nuttigs? Sigaren roken! was dat iets nuttigs? Ja, sigaren roken leek me wel een nuttige bezigheid en dus jatte ik op een kwaaie dag een sigaar uit  zijn doos en rookte die, veel te snel op, in de schuur. Misselijk, ziek, doodziek en kotsen was het onnutte gevolg. Na de ontdekking van het ontbreken van ččn sigaar was ik nogmaals ‘de sigaar’. Ik moest de rookwaar betalen en kreeg een week geen zakgeld.

Mijn vader kon zich geen echt goeie sigaren permitteren. Die waren te duur . Hij was aan-gewezen op ‘aanbiedingen’ en ‘goeie adviezen’ van Thijs Schraven die een sigarenwinkel had op het Hinthamereinde en die ik persoonlijk nooit gezien heb zonder sigaar in z’n mond. Nou gebeurde het wel eens dat een bepaalde ‘aanbieding’ niet voldeed aan de hoog gestelde verwachting van mijn vader.

Rustig gezeten in de easy-chair nam hij een sigaar uit de nieuwe volle doos, hield die bij z’n oor en liet hem voorzichtig tussen duim en wijsvinger rollend, knisperen. Vervolgens stak hij hem voorzichtig aan en liet de rook na een eerste bedachtzame trek onder zijn neus kringelen. Je kon dan meteen zien of het een goeie sigaar was die hij voor z’n ‘dure geld’ gekocht had.

Soms betrok zijn gezicht, haalde hij z’n neus op, bekeek de sigaar laatdunkend en zei; ‘het is een kulsigaar’. Maar kulsigaar of niet hij rookte ze toch maar allemaal op. Achteraf denk ik dat  hij wilde zeggen ‘kut-sigaar’ maar dergelijke woorden hardop uitspreken was toen nog echt helemaal taboe. Dus bleef het maar bij ‘kul’ Voor hem was dit synoniem met  ‘volkomen waardeloos’ Echt genieten van zo’n sigaar kon hij natuurlijk niet en het gebeurde dan ook dat dergelijke sigaren werden opgerookt in de buitenlucht, tijdens het wandelen of bij het vissen. Dan mocht ik hem best ‘lastigvallen’ met allerlei zaken, dan was hij niet in trance en hoefde ik ook niet iets nuttigs te gaan doen. Van mij mocht Thijs Schraven hem vaker ‘kul’ sigaren verkopen.  

 

De Knijpkat


 Op een gegeven moment, het zal in 1942 0f ’43 geweest zijn, werd door de Duitse bezetter een verordening uitgevaardigd, dat alle woningen en gebouwen verduisterd moesten worden. Ook de schaarse straatverlichting mocht niet meer worden ontstoken. Hierdoor was het ’s-Avonds en 's Nachts stikdonker op straat. De bezetter probeerde hiermee te voorkomen dat geallieerde bommenwerpers hun doel zouden kunnen vinden. Mijn vader was echter de gelukkige bezitter van een ‘knijpkat’. Hij werkte in die tijd als magazijnmeester bij Philips in Eindhoven. Philips produceerde toen, min of meer gedwongen, voor de Duitse oorlogsindustrie. In plaats van roestvrij stalen schroeven en bouten die bestemd waren voor Duitse duikboten leverde mijn vader voor een deel afgekeurd materiaal, voor zover dit bij globale controle niet aan het licht kwam. Verder was hij de gehele dag druk met het heen en weer lopen met veel ‘belangrijke’ papieren en had hij ‘geen tijd’ om ook maar iets anders te doen. Dit sabotage werk is, gelukkig voor hem, nooit ontdekt. Het gebeurde ook nog wel eens een keer dat de trein waarmee hij iedere dag heen en weer moest reizen, beschoten werd door geallieerde gevechtsvliegtuigen. Iedereen moest dan zo snel mogelijk de trein uit om dekking te zoeken. Wanneer de trein na de beschieting niet meer in staat was verder te rijden moesten de reizigers maar zien dat ze te voet thuis kwamen. Ook mijn vader moest om die reden wel eens uren lang langs de spoorrails naar huis lopen. Bij Philips had mijn vader de beruchte ‘knijpkat’ gekregen, een grijsgroene, oorlogskleurige vrij zware handdynamo die veel herrie maakte en weinig licht gaf, je kreeg er krampen van in je duim. Die dingen werden toen gemaakt door Joodse krijgsgevangenen in kamp Vught. Op een zeer donkere, koude winteravond liepen mijn vader, moeder en ik naar terug naar ons huis. Geen straatverlichting en verduisterde ramen  We waren op bezoek geweest bij Opa en Opoe de ouders van mijn moeder die, recht tegenover ons, aan de andere kant van het plein woonden. Ik mocht de knijpkat bedienen om bij te lichten. Halverwege het plein schoot het ding uit Mn hand en kletterde tegen de stenen. Mijn vader onderdrukte een vloek, daar ging zijn kostbare lichtbron. Even later waren we in het stikdonker met handen en voeten aan het zoeken naar de verloren knijpkat. Tijdens het zoeken hoorde ik mijn moeder af en toe giechelend zeggen: ‘nee niet doen Toon, hou nou op, doe nou niet, he Toon schei nou uit’ Even later schopte ik puur toevallig tegen de knijpkat. Ik heb hem, ik heb hem gevonden, zei ik. Geef maar gauw hier zei mijn vader en even later jankte de kat weer en konden we weer wat zien. Ik zag dat mijn vader en moeder dicht tegen elkaar liepen met de armen om elkaar heen geslagen. Even later waren we thuis. Pas  jaren later begreep ik wat de uitdrukking betekende; ‘De kat in het donker knijpen’.

 

Keukenbrand


Mijn vader had als hobby; sportvissen. Mijn moeder had een uitgesproken hekel aan deze hobby van mijn vader. Niet zozeer aan de sport zelf maar aan de gevolgen hiervan, de meegebrachte vissen, die bezorgde haar telkens een slecht humeur. Mijn vader maakte zijn vangst meestal zelf wel schoon maar hij deed dit met veel geweld, de schubben lagen overal in de keuken verspreid en mijn moeder moest die keuken weer schoonmaken. Ook het bakken of koken van de vis was een taak van mijn moeder en ook daar had zij een geweldige hekel aan. Vooral de stank van gebakken vis die een paar dagen lang in huis bleef hangen en de vetspatten tegen de geverfde achterwand bij het fornuis, die niet meer weg te poetsen waren vervulde haar met een zekere weerzin. Op een keer dat er weer vis gebakken moest worden had ze een oplossing bedacht tegen het spatprobleem. De wand achter het fornuis had ze bespannen met kranten. Vieze bespatte kranten kon ze zo weggooien. Met aanmerkelijk minder tegenzin dan anders ging ze aan de slag. Wij zaten in de huiskamer aan de gedekte tafel te wachten op de lekker gebakken visjes. Plotseling hoorde wij ons moeder roepen; Toon, kom vlug, brand, brand! Wij met z’n allen op een holletje naar de keuken. De kranten achter het fornuis hadden vlam gevat en brandden fel. Gelukkig waren ze zo uitgebrand en hier bleef het ook bij. De muur was zwartgeblakerd, het houtwerk van de schouw wat verschroeid en de pan met gebakken vis was totaal bedorven omdat de verbrande kranten voor een groot deel in de pan waren gedwarreld. Geen gebakken vis dus deze keer. Mijn vader heeft nog heel lang hierna zijn gevangen vissen moeten uitdelen aan vrienden en kennissen en buren. Omdat deze mensen het ‘brandverhaal’ inmiddels wel kenden brachten zij regelmatig een paar gebakken visjes voor ons vader want hij was dol op gebakken eigen gevangen verse vis. Ons moeder had hier geen enkel probleem mee. Alles was beter dan dat zij zelf weer moest bakken.
 

Snert

 Ik heb nog de tijd meegemaakt dat er arme mensen aan de deur kwamen bedelen om wat geld of wat eten. Schooiers noemden we deze mensen en over het algemeen genomen werd er met minachting op neergekeken. Als ze door de politie werden betrapt, werd er hard tegen hen opgetreden. 

Op een koude winterdag, het moet een Zaterdag geweest zijn want mijn vader was thuis en we aten ‘snert’ ook wel erwtensoep genoemd en snert eten was bij ons in de winter een Zaterdagsritueel. De tafel stond gedekt en mijn vader en mijn zussen zaten al te wachten op dit overheerlijke gerecht. Ik verafschuwde deze soep die naar mijn idee vol zat met vieze vetklieders en varkenspoten met haren.. Vooral mijn vader was een groot liefhebber van deze snert. Er werd gebeld. Mijn moeder riep vanuit de keuken: ‘Toon doe jij even open want ik ben met de soep bezig’ Mijn vader staat op en gaat open doen. Staan er twee mannen voor de deur, schooiers, geen twijfel mogelijk. Niet om aan te zien. Vuil, ongeschoren, kapotte kleren en huiverend van de kou ’Meneer hebt U misschien een paar boterhammen voor ons?’ Even stilte, mijn vader bekijkt de beide mannen en zegt dan: ‘lusten jullie ook snert?’ De grauwe gezichten lichten op. Even later zitten beide mannen bij ons aan tafel en ze genieten hoorbaar en zichtbaar. Een tweede bord snert gaat er ook nog gemakkelijk en met veel smaak in. Ik vind dat prachtig want hoe eerder die ‘soeptroep’ op is hoe liever ik het heb en hoe minder ik ervan hoef te eten. De grote pan wordt helemaal leeggeschraapt. De mannen geven mijn vader en moeder een hand, bedanken hen duizend maal en gaan vrolijk en gesterkt de deur uit. 

 

WIEL